Kampverslag 'Junioren in de Prehistorie' 2017

De zomervakantie loopt op z'n einde, de scholen beginnen weer en de NJBG blikt terug op een succesvolle zomer vol met geslaagde kampen. Zowel in binnen- en buitenland hebben tientallen leden een fantastische tijd gehad, en dat is waar we het als NJBG voor doen! Een deelnemer van het juniorenkamp 'Junioren in de Prehistorie' was zo enthousiast dat hij een kampverslag heeft gemaakt. Zo kan iedereen de sfeer proeven van een NJBG kamp!



Kampverslag 'Junioren in de Prehistorie'

Even introduceren: ik ben Wolf van der Heijden, 10 jaar oud, en ik ben gek op geschiedenis. Van de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis had ik nog nooit gehoord, tot mijn moeder me een paar maanden geleden opeens vroeg:  “Zou je het leuk vinden om een prehistorische vakantie te vieren?” Ze legde me uit dat de NJBG in de grote vakantie een oerkamp had voor kinderen van 8 tot 13 jaar. Samen zouden we een week lang leven in een nederzetting uit de prehistorie bij Lelystad. Ik vond het  gelijk een leuk idee.


Ok, ik weet best al wel wat van de prehistorie. Maar hoe zou het nou precies zijn? Zouden we onze tanden wel poetsen daar, en kregen we stiekem toch kipnuggets of zouden we echt konijnen gaan jagen en slachten? En moest ik een slaapzak meenemen, of lag ik in bontvellen? Spannend.


Maandag 28 juli was het zover. Vanuit Vlissingen is het best ver rijden, dus we gingen al vroeg op weg. Mijn vader en moeder waren enorm zenuwachtig, want ik ben nog nooit zo lang van huis geweest, en normaal bellen of sms’en ze me als ze me even alleen moeten laten, maar ja: in de oertijd hadden ze geen mobieltjes dus die van mij bleef thuis. Na drie uur rijden kwamen we bij een bos. Daar moest het ergens zijn. ‘Gelukkig zijn er veel begeleiders’, zei mijn moeder, terwijl
ze zenuwachtig rondkeek of er al iets van een ingang zag. Bij een bospad stond een bord: ‘Swifterkamp’. Er stond een groepje kinderen en volwassenen bij te wachten, sommigen in een soort prehistorische kleren, zoals bontvellen of jute zakken. 


Eline, een van de leidsters, kwam naar ons toegelopen. Wij waren de laatsten en liepen met de hele groep het terrein op. Op een open plek stonden verschillende gebouwen. We kregen een rondleiding langs de jagershut uit de steentijd, het slaaphuis, de eethut, de hut voor het verzamelen van hout en de hut voor workshops. Binnen in de hutten, die gemaakt waren van klei en een dak van stro hadden, was het behoorlijk donker en stoffig. Gelukkig ben ik niet bang voor muizen en spinnen, want die liepen er vrolijk rond. In de slaaphut legde ik mijn spullen op een strozak (de matras). Iedereen sliep op een verhoging rondom de vuurplaats. Wat bleek? Ik had toch een slaapzak mee moeten nemen. Maar eigenlijk was het best leuk dat ik het vergeten was, want nu kreeg ik allemaal schapenvachten om onder te slapen; veel echter nog, want in de oertijd hadden ze ook geen slaapzakken.


Bij de nederzetting hoorde ook een meer. Aan de kant lagen uitgeholde boomstammen en peddels, en er was een steigertje dat je kon gebruiken om te vissen. Er was een houtopslag en een groenten-en kruidentuin. Overal waren vuurplaatsen, maar die in de slaaphut gebruikten we niet. Veel te gevaarlijk en dan zou het ook erg rokerig worden. Verder was er een vuurplaats met een soort oven voor brood, maar die werd niet gebruikt omdat die eerder bij het broodbakken in brand gevlogen was.


Aan het eind van de rondleiding gingen we naar de offerplaats van Org, de god van de stam van het Swifterkamp. Ter ere van Org was er een soort totempaal opgericht bij een vuurplaats in de open lucht. In het hout was een gezicht uitgesneden en er hingen allemaal versierselen in de houten paal. Je mocht Org niet rechtstreeks aankijken, dan had je geen eerbied voor hem. Een voor een gingen we voor Org staan om een offer te brengen (ik had een mooie stok gevonden om aan Org te geven) en vroegen we om iets wat we graag wilden hebben. Als laatste was ik aan de beurt. “Ik hoop dat we iets met vuurstenen gaan maken”, zei ik tegen Org. Vlak daarna kwam er een donderslag. Een teken dat Org ons gehoord had, zei Stan, een van de leiders.


Daarna gingen we naar een vuurplaats in een halfopen hut, waar iedereen thee kreeg, gemaakt met citroenmelisse en munt uit de kruidentuin. Mijn ouders konden niet meedrinken, die moesten snel terug. Mijn moeder kreeg vochtige ogen en mijn vader zat een beetje te kuchen, en ze gaven zeker tien keer een knuffel. Best zielig.


Die avond at ik na het kennismakingsspel voor het eerst op het kamp. Eten is best belangrijk, dus ik was behoorlijk benieuwd wat we daar zouden eten. Nu weet ik het: in de oertijd ontbijten ze met cruesli, brood en melk. Tussen de middag aten de oermensen brood met honing, kaas of kruidenboter met kruiden uit hun eigen kruidentuin. Ook aten ze oermoes, een speciaal prehistorisch broodbeleg dat je maakt van appelmoes en jam. En ‘s avonds: mueslikoeken, prinsessensalade met rode bieten, gegrilde worst, kippenpoten en spek, zelfgebakken brood (deeg op een stokje bij het vuur: stokbrood dus). Tussendoor dronken we thee van citroenblad of munt. En o ja, en oersoep met zelfgepelde boontjes, zelfgebakken spek en diverse groenten, die stond ook op het menu van de oermens. Grapje natuurlijk, oermensen zouden wel willen dat ze zo lekker konden eten!  Maar het was toch een beetje oer.


Waar gaat een oermens naar de wc, was de volgende vraag. Wildplassen? In de bosjes en dan achteraf een beetje met blaadjes vegen? Gelukkig waren we toch een beetje moderne oermensen, want een stukje van het dorp af stond een toiletblok. Daar kon je ook je handen wassen en tanden poetsen.


’s Avonds hadden we ons eerste kampvuur. Ik had mezelf goed ingesmeerd met muggenspul, want het stikte natuurlijk van de muggen. Stan vertelde ons dat in onze slaaphut een zwaluwnest zat. Zwaluwen zijn dol op muggen, dus dat kwam goed uit, maar eerlijk gezegd heb ik er geen zien vliegen. Wel hoorden we op een gegeven moment een vreselijk lawaai en dat bleek een ooievaarsjong van een aantal maanden oud te zijn. Er waren in de buurt een paar van die grote ooievaarsnesten.="msocommentreference">


Toen het tijd was om te gaan slapen werd het echt pikkedonker. Gelukkig had ik van mijn moeder vier zaklantaars meegekregen (voor het geval er een kapot ging, zei ze). Het lag best lekker, op die strozak en de schapenvacht, maar het was toch net te koud, dus de volgende morgen heb ik er een paar bijgevraagd. De andere dagen lag ik echt vreselijk lekker! De eerste nacht lag ik naast een meisje, Ine, maar de volgende dag verhuisde ze naar een andere slaapplek omdat ze verliefd was geworden.


De volgende dagen hebben we enorm veel gedaan. Zoals: veel gelopen in het natuurgebied om de nederzetting heen om hout te sprokkelen, vruchten en zaden te verzamelen en naar dieren te kijken. Ik heb Przewalskipaarden gezien, er waren Europese bizons, waarvan de stoerste zo’n baardje als papa had, en Aziatische en Europese otters. Je kon er ook wilde bessen plukken. Ik denk dat we op sommige dagen wel zes kilometer hebben gelopen. Toen het kamp afgelopen had was ik veel gespierder geworden, maar ik  had ook twee enorme blaren aan mijn hielen die kapot gegaan waren. Ook rond en op het meer hebben we heel veel gedaan.
Zwemmen natuurlijk, en varen in de uitgeholde boomstammen, met een peddel. Je moest uitkijken dat je niet in de rietkragen om het meer heen terecht kwam, want daar zaten allemaal planten onderwater waarin je verstrikt kon raken als je zou proberen om de boot zwemmend weer weg te duwen van de kant. Dan moest je maar zien hoe je eruit peddelde.


Vanuit de kano vissen ging wel, maar dat was toch best moeilijk. Aan de kant waren speciale visplekjes waar je goed je hengel kon uitwerpen. Stan maakte voor mij een haakje waarmee ik bijna een enorme snoek gevangen heb. Helaas waren de visjes die wel beten piepklein, dus we hebben geen zelfgevangen vis gegeten, maar alles weer als aas gebruikt.


Mijn moeder zei dat ik de computer wel zou missen, maar dat was niet zo, daarvoor was er te veel te doen. We leerden van alles:  kleipotten maken, speren maken, pijl en boog maken, kleren maken, snorrebotten en amuletten, brood bakken, voedsel zoeken, vuur maken. Voor de pijlen gebruikten we de vuursteenklompen die overal op het terrein lagen. Snorrebotten zijn stukken hout met tekeningen en symbolen erin gegrift, een gat erin waardoorheen een touw gaat; als je de snorrebot rondslingert komt er een vreemd geluid vandaan. Een oud communicatiemiddel voor in de oorlog, legde Stan uit. Amuletten zijn geluksbrengers. Die van mij was gemaakt van een stukje leer, houten knopen en iets van zilver. Bij de workshop kleren heb ik ook een vlag gemaakt waarop de letters SPQR staan. Die had ik nodig als aanvoerder van de Romeinen, een van de spelletjes die we speelden. Vuur maken is heel moeilijk, heb ik gemerkt. We hebben het  geprobeerd met blazen, met flint (dat is vuursteen, vandaar de Flintstones, snap je?), met ijzervonken, met een bepaalde gedroogde paddenstoel (tondelzwam) en met een vuurboog.


De leiding was echt superaardig. Je had Stan, een heel vriendelijke man die erg goed kon vissen en veel grapjes maakte. Eline was al net zo aardig, ook voor dieren, want ze at geen vlees. Ze kwam altijd gelijk helpen als je iets niet snapte of hulp nodig had.  Stan had een speciaal grapje voor vegetariërs, dan zei hij: of ik eet nu steak met jou en dan een week geen vlees, of ik eet nu heel veel vlees maar dan hoef jij geen steak te eten. Een heel moeilijke vraag. Dan was er nog iemand, Remco, die erg sterk was en veel met ons gezwommen heeft. Tijdens de spellenmiddag en de bonte avond was er nog een leiding op bezoek, Freek, die ons een grappig verhaal over een wit wolkje vertelde.


De leiding verzon allemaal leuke spellen. Zo speelden we Levend Oer-Stratego. Daarbij moesten we de vlag van de tegenpartij veroveren en tegenstanders aftikken. Iedereen had een bepaalde rol waar bepaalde gaven bij hoorden.  Elke keer als je doodging kon je een andere rol kiezen. Je had een sabeltandtijger, mammoet, jager, holenbeer, komeet, wolf, muis, kip, druïde, ieder met zijn eigen krachten en beperkingen. Een ander spel was de Weerwolven van Wakkerdam: een beetje zoals Levend Oer-Stratego maar dan terwijl je in een kring zit, met kaarten. We hebben tikkertje gespeeld, waarbij er een de kat was en de rest de muizen. Verder hebben we een slag tussen Romeinen en Jagers gespeeld. Ik was de aanvoerder van de Romeinen. Allebei met drie man. Er waren ook nog twee huurlingen, maar die wilden niet ingehuurd worden. Dat mocht, als je ergens geen zin in had, mocht je gewoon je eigen gang gaan. De Romeinen waren aan de winnende hand, maar we hadden geen eigen gebied. Toen zijn wij gaan onderhandelen over een eigen stuk grond, en dat hebben we gekregen. Ik ben wel gevangen genomen.


De laatste avond, het laatste kampvuur voor we op vrijdag 1 augustus teruggingen, hielden we een bonte avond. Ik had iets willen doen met de zwaarden die mijn vader zelf maakt, maar hij was vergeten mij mijn gladius mee te geven en de helmen en schilden. Dus toen gaf Eline me een stel kaarten met raadselachtige moorden erop die de rest moest raden, en heb ik daaruit voorgelezen en er wat bijverzonnen.


Vrijdag 1 augustus was het zover: back to the future. Langzamerhand kwamen de ouders binnendruppelen, allemaal blij omdat ze hun kinderen weer zagen. Mijn moeder kreeg weer tranen in haar ogen en wilde weten of ik niet gewond was geraakt, of ik niet gehuild had en of ik wel had kunnen slapen. Ze was blijkbaar erg verbaasd dat er niks aan de hand was. Volgens mij vond ze het nog moeilijker dan ik dat we elkaar niet hadden kunnen bellen (ik vond het helemaal niet moeilijk, eigenlijk). Mijn vader bleef me maar vragen hoe het
geweest was. Al mijn schoenen zaten onder een dikke laag modder, mijn  broek was ontzettend smerig geworden en mijn haar had al vijf dagen geen gel meer gezien, maar ik voelde me hartstikke goed en zag er lekker bruin en gezond uit, volgens mijn moeder.


Swifterkamp was geweldig! Volgend jaar weer! (maar die eerste nacht in mijn eigen bed en die eerste douche…die waren ook verrukkelijk…)


De eerste dag dat ik weer thuis was, wilde ik net zoals ik op het kamp gedaan had meehelpen met van alles. Samenwerken was heel belangrijk in de oertijd, anders kon je als volk niet overleven. Dus ik vroeg eigenlijk automatisch of ik mee kon helpen toen mijn moeder ging afwassen en de bedden opmaken. “Jij mag volgend jaar weer op kamp”, zei ze.